Ik heb prachtig werk. Het is uitdagend en veelzijdig heerlijk. Maar de uitdagingen duwen je af en toe behoorlijk tot het randje.
Of erover heen. Soms moet ik dingen doen, waar ik niet achter sta. Maar wat dan nog? Het werk moet door.
Soms kan ik even geen poep meer zien. En ik ben heel wat viezigheid gewend. Mijn handen en neus zullen niet snel klagen. Maar als ik dit weekend tien (!) keer een bed moet verschonen van vijf verschillende mensen die moeite hebben hun ontlasting op te houden, dan schreeuwt mijn lichaam en hoofd: het is genoeg!
Soms heb ik geen pauze. Ik heb recht op één uur pauze per dagdienst. De koffiepauze wordt echter genuttigd achter een bureau, naast een dokter en tussen stapels dossiers. Mijn adempauze gevuld met longziekten en –behandelingen. De eerste dag vind ik dat balen. De tweede dag word ik opstandig. Ik werk al drie uren keihard en heb recht op even patiënten vergeten en lachen met collega’s. Maar niemand die me hoort, want iedereen is druk. We eten om beurten ons eten op, tussen de bellen door. Gezellig.
Soms is er teveel werk en kan ik niet meer, maar ik moet wel. Ik was een gezicht. Er gaat een bel. Ik verontschuldig mij en was later handen en borst. Bel. Na een po elders, was ik voeten. Bel. Ik geef een antibioticum. Bel. Ik neem een slok. Bel. Dit is geen spitsuur maar een spitsdienst. Mijn pieper gaat non-stop van het moment dat ik hem ontvang tot ik hem gillend door de teampost gooi. Ik kom door al dat werk niet meer aan mijn werkzaamheden toe!
Maar hoe hard ik gil of mopper of geduldig een gesprek aanvraag bij een leidinggevende; het mag niet baten. Werk moet gedaan. Spoed moet bestreden. Er is niemand die er iets aan kan doen dat mijn patiënten moeten plassen of huilen. Ook niet als het eens ten koste gaat van mij.
Wie redt de verpleegkundige?
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account