Mevrouw Sproet is mijn nieuwe opname. Ik ken haar wel. Tenminste, ik herken haar dochter. Klopt, zegt deze. Een half jaar terug was mevrouw Sproet ook bij ons. Maar ik herken haar echt niet. Behalve uit de verhalen, als ze begint te vertellen.
Als in mijn hoofd de herkenningspuzzelstukjes op hun plek vallen, kijk ik nog eens goed naar haar gezicht. Mevrouw Sproet. Is ze in een half jaar tijd zo oud geworden? Dan vraagt een laboratoriummedewerker haar geboortedatum. 1945? Onmogelijk dat deze vrouw 66 is.
Ja, geeft mevrouw Sproet toe, ze was een half jaar geleden 66 en nu voelt ze zich 100. Ik zie het aan haar. En mevrouw Sproet wil graag sterk zijn. Zo vecht ze zich van stoel naar bed. Met een plof landt ze. Ik herken de vermoeidheid die ligt in haar landing.
Na een half uur anamneseren weet ik van haar intense vermoeidheid, slechte eetlust en beperkende kortademigheid. De dame is af en toe vergeetachtig en dat vindt ze vreselijk. En ze heeft helse pijnen, zegt ze heel voorzichtig.
Mevrouw Sproet zou slechts voor een CT-scan worden opgenomen en dus moet ze snel weer naar huis. Infuusje ervoor en infuusje erna en dan weer naar huis in afwachting van de uitslagen. Maar deze dame, wit en breekbaar, kan toch niet weer terug naar huis? Snerpende pijnscheuten van onderrug naar knieën en terug maken lopen praktisch onmogelijk.
‘Mag ze blijven?’ vraag ik de arts-assistent. ‘Niet nodig,’ vindt hij. ‘Moet,’ zeg ik. ‘Kan niet,’ zegt de arts. ‘Mevrouw Sproet is hier voor een CT en een infuus,’ zegt hij, ‘Punt uit.’ Dat ik mevrouw Sproet beter in kan schatten dan hij, vindt hij niet. ‘En als ze nou je eigen breekbare moeder was,’ vraag ik voorzichtig. Maar de dokter loopt gewoon weg, met de term ‘ze gaat’.
Wat moet ik?
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account