Cagla bouwt een band op met een van haar patiënten die regelmatig wordt opgenomen op de oncologie. Ze probeert haar te steunen tijdens het slecht-nieuwsgesprek, waar het laatste beetje hoop op genezing verdwijnt.
Na diep adem te halen volgt ze samen met haar zoon de arts om de kleine ruimte in te lopen, waar de waarheid zal spreken. Ik loop erachteraan, met angst voor wat komen gaat. Ik weet het allang. Het einde is nabij. Maar zij, oh zij, de krachtige patiënte, die maanden ziekenhuis in en uit is gelopen, weet het nog niet. Vol hoop staart ze ons aan. Hopend te horen dat er nog een kans is. Een kans om tijd door te brengen met haar zoon, haar twee dochters, haar vier kleinkinderen. Hopend dat alle moeite en alle pijn niet voor niets is geweest. Hopend dat ze nog bij de bruiloft van haar oudste dochter kan zijn. Wat was ze blij toen ze vertelde dat ze mee kon om de trouwjurk te kiezen en wat was ze blij, toen ze mee mocht denken over de trouwkaarten.
‘We kunnen niets meer voor u betekenen, het spijt me.’
Er valt een stilte. Een stilte die misschien 30 seconden duurde, maar voor mij een eeuwigheid. Een stilte van ongeloof. Een stilte van angst. Een stilte waarin je kon horen hoe de laatste stukjes hoop braken en op de grond vielen. Stuk voor stuk.
Een zachte snik verbreekt de stilte. Gevolgd door harder gesnik met tussendoor het geluid van naar adem happen. Ik pak haar hand vast en aai er zachtjes overheen. Niet wetend of het helpt, maar toch om te zeggen: ‘Ik ben er’. Ik kijk haar aan. Ik zie twee diep trieste, donkerbruine ogen. De tranen glijden over haar wangen en vervolgen hun weg naar de lippen, de kin, om vervolgens op haar lichtgroene badjas te vallen. ‘Hoe lang heb ik nog, kan ik nog wel bij de bruiloft van mijn dochter zijn?’, vraagt ze. ‘Ik kan geen tijd noemen’, is het antwoord van de oncoloog.
Vol spijt kijk ik haar aan. Mijn lieve patiënte die in de twee jaar dat ik op de oncologie werk acht keer opgenomen is geweest wegens verschillende klachten. Zeldzame symptomen die eerst nergens op duidden en vervolgens angst en ongeloof met zich meebrachten, gevolgd door hoop. Hoop op genezing. Hoop op de verdwijning van de zwarte wolken die in haar weg staan.
Keer op keer zag ik hoe de ziekte haar van binnenuit opvrat. Haar lichaam kapot maakte. Alsof het lichaam van binnenuit vertelde dat ze weg moet. Alsof het lichaam hier niet meer hoorde. Maar ze bleef vechten. Ze doorstond haar behandelingen, stond sterk in haar schoenen en liep iedere keer het ziekenhuis met trots, opgeheven hoofd weer uit. Maar nooit zonder ons te bedanken.
Ze bedankte ons, de verpleging, die haar ondersteund heeft tijdens haar zware momenten. Die haar hand vasthield tijdens goede, maar ook slechte tijden. Wij die ons best gedaan hebben om haar leed te verzachten, terwijl zij zelf haar kracht toonde om alles te doorstaan. Misschien is dat ook waarom ik voelde dat ik haar hand moet vastpakken. Voor mij was dat een klein beetje hoop, dat ik haar leed wat zou kunnen verzachten.
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account