Sandra heeft het met haar klas over delieren, een bekend fenomeen voor haar studenten. Want een delier is iets waaraan ze in de ouderenzorg een blaasontsteking herkennen. Wat zou het mooi zijn, als ze juist andersom die blaasontsteking herkennen vóór het delier.
Want één op de drie mensen van vijfenzestig jaar en ouder maakt eens een delier door. Mensen zoals mijn ouders of die van u, die lieve buren die altijd zwaaien of enkele studenten in mijn (volwassen) klas. Bovendien hebben mensen daar geregeld langer of blijvend schade van. Ik verpleegde een dame van veertig (even oud als ik). Een pneumonie bracht haar met gillende sirenes op de IC. Daar werd ze beademd en slapende gehouden. Gelukkig kwam alles goed. Nou ja… Terug op mijn longafdeling kon ze weer ademen en mobiliseren. Maar ineens moest ze vreselijk huilen. Ze had zo eng gedroomd op de IC. En die droom bleef hangen als een herinnering.
Steeds weer zag ze voor zich waar ze lag op die IC, met naast haar een bedgordijn en daarnaast weer een bed. In dat andere bed, in haar droom, lag haar dochter. Het IC-personeel vertelde dat ze moest kiezen: of zij moest ontploffen of haar dochter: ‘Maar ik kon niet kiezen en toen hebben ze mijn dochter opgeblazen’. De dame wist heel goed dat haar dochter gewoon nog leefde: ‘Maar ik zie nog steeds voor me hoe ze ontplofte. Het was vreselijk’. Kennelijk kan een patiënt rustig lijken aan de buitenkant, maar ondertussen ronddwalen in een onzichtbare explosiemix van werkelijkheid en droom. Ze heeft hulp moeten zoeken om van dit trauma af te komen. Een delier.
Een delier lijkt iets voor een ernstig ziek iemand of een oudje met wankele evenwichten. Maar als ik nachtdienst had en op het toilet zat, ging de marmerprint van het drempeltje kronkelen alsof er slangen in bewogen. Dat deed dat drempeltje overdag echt niet. Was dat misschien al het voorzichtige begin van een delier? Soms blijk ik in mijn slaap lange, idiote gesprekken aan te gaan met medemensen. Ze krijgen me niet zomaar weer het bed in. De volgende dag weet ik van niks. Je zou kunnen zeggen dat mijn brein wel ontvankelijk is voor waanzin, of verlies van grip op de werkelijkheid op zijn minst.
Een eng idee dat ik ooit iemand zou slaan of bedreigen, dat ik ga plassen in een plantenbak of lieve mensen niet herken. Prettig als dan – als ik aan de beurt ben voor mijn eerste echte delier – iemand vooraf signaleert dat er iets aan mij verandert, een DOS-score1 doet, de juiste vragen stelt, actie onderneemt, mijn bloed of urine controleert. Ik vertel mijn studenten dat ik als verpleegkundige heel goed ben in het herkennen van een delier en het bestrijden ervan. Maar dat er nog een flinke winst valt te behalen in het herkennen van de signalen vooraf. Dat ik hoop dat zij de meetinstrumenten en scorelijstjes serieus nemen, als het met mij erger dreigt te worden dan een wiebeldrempel.
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account