Sandra hoort op de radio Edwin Evers en zijn collega’s het nieuws bespreken. Kennelijk is het nieuw dat een arts pleit voor een plek in de medische opleiding voor lessen in empathie en andere zorg rondom de stervensfase.
Edwin Evers bespreekt het onderwerp en zijn collega is het helemaal eens met dit voornemen. Toen zijn vader stierf condoleerde de arts hem, waarna deze onmiddellijk begon over obductie. Obductie. Daar wilde hij echt niet over nadenken. Niet nu, in elk geval.
De dj’s vinden het nogal onbehoorlijk van de arts dat die daar en op dat moment, zo vlak na het overlijden zoiets zakelijks kwam vragen. Daar staat je hoofd dan helemaal niet naar. Ik begrijp ze. Maar ik weet ook dat het niet veel langer kan wachten, zo’n vraag. Net als donatie. Natuurlijk wil je daar na (onverwacht) sterven helemaal niets van weten. Gesnij in je naaste, afschuwelijk. Maar zonder snede geen levensreddende donatie. Of – zoals in dit geval – zonder post-mortale operatie geen antwoorden op vragen. Want het was onduidelijk waar deze man zo plotseling aan was gestorven. En de wetenschap, de artsen, kunnen wellicht de volgende redden met de kennis van deze. Tja.
Natuurlijk wil je niets horen over obductie of donatie als iemand is gestorven. Je houdt nog veel te veel van die organen om ze weg te geven of bloot te stellen aan wegende en metende handen. Je wilt dat lieve lijf in één deel, liefst in je armen. En natuurlijk helpt het als een arts kan uitleggen hoe je anderen in een zelfde situatie mogelijk jouw leed bespaart met obductie of donatie. Natuurlijk scheelt het als de arts niet dreint en preekt, maar oogcontact maakt, de tijd neemt en pauzes inlast in zijn gesprek.
Het is prachtig als artsen meer handvatten krijgen voor zo’n gesprek. Daar zijn ze vast zelf ook blij mee. Want voor hen is dit gesprek ook zwaar en heftig. Maar het zou ook verrekte handig zijn als we zelf – patiënten, mensen, niet-artsen – eens wat vaker zouden spreken over sterven, laatste wensen of donatie.
Laatst maakte ik een grapje over mijn eigen sterfelijkheid. Tegen mijn vader en mijn dochter. Mijn vader stotterde dat ik moest ophouden. Mijn dochter – blootgesteld aan meer foute, donkere grappen van mijn kant – lachte met me mee. De dood werd door haar getolereerd, zo onschuldig opgerold in een grapje. Begrijp me niet verkeerd: mijn dochter is als de dood dat ze me ooit verliest. Ik moet zo’n onderwerp heel voorzichtig bespreken. Maar het fladdert af en toe heel onschuldig van eettafel, naar bank, naar televisietoestel, door haar haartjes en weer het raam uit.
Ik ga echt niet eerder dood als ik er af en toe over spreek, grap of even serieus over ben. De andere kant is: ik zag de dood grijpen waar hij, in mijn ogen, nog lang geen recht op had. Mensen te jong, te plotseling. Dat gebeurt, of we er nou over spreken of niet. Ik ga als ik ga. En waarschijnlijk zullen daarvan mensen verdrietig zijn. Maar als zij dan verdrietig zijn, is het dan niet fijn dat ze bepaalde ingewikkelde keuzes niet meer hoeven te maken? Omdat ik dat zelf al heb gedaan en het ze heb meegedeeld?
Ik dreig altijd dat ik kom spoken als ze mijn donatiewens niet door laten gaan. Ik wil nog één keer levens redden als die mogelijkheid daar is, heb ik mijn naasten verteld. We spreken erover en dan leg ik het weer heel ver weg.
Als iedereen af en toe over zoiets zou spreken, zou het voor een arts ook een stuk minder ingewikkeld zijn. Ik zou zeggen: de dokter op cursus en de mensheid iets meer ontspannen in gesprek over de dood; dat zou toch het einde zijn.
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account