Vandaag komt Ramona niet als wijkverpleegkundige bij de 87-jarige Lenie over de vloer, maar alleen om te luisteren. Ramona schreef een van de verhalen uit het boek ‘Wat kan ik van u leren?’ Daarin tekenen vijftig schrijvers het levensverhaal op van ouderen. De opbrengst gaat naar de bestrijding van eenzaamheid onder ouderen. Hieronder een korte versie van het verhaal van Lenie.
Als meisje droeg Lenie (87) een rode trui met een donkerblauwe geplooide rok. Slechts één ander kledingsetje had ze in haar kast. Het was crisistijd en haar vader was werkloos. Kleding ging van zus op zus. Een geluk was dat haar moeder naaister was en bijverdiende met herstelwerk. Lenie hoefde daardoor nooit met gaten in haar kleding te lopen.
Als vijfde kind groeide ze op in de polder met in totaal drie broers en drie zussen. Inmiddels is Lenie 87 jaar. Haar gave, gebruinde huid en vrolijke blauwe ogen doen haar jonger lijken. Pas als zij vanuit haar stoel wil opstaan en de rollator grijpt om te lopen, is haar hoge leeftijd merkbaar. En eigenlijk onterecht. Want ze heeft de ziekte van Parkinson. En Parkinson maakt sneller oud; de voorovergebogen houding, de traagheid, het sloffen en een binnensmondse spraak zijn al jarenlang de dagelijkse belemmeringen voor Lenie. Tel daarbij de tevens gevorderde oogziekte maculadegeneratie en zie daar de complexiteit van haar aangedane gezondheid.
Met haar rug stond ze nog naar haar stoel toen ik binnenkwam. Een grote vrouw in bloemetjesbloes. Kijkend over haar gebogen schouder terwijl haar romp geen moeite meer doet om met het hoofd mee te draaien, zegt ze: ‘Ik wilde net naar de deur toe lopen.’ Maar ik had de sleutel binnen handbereik en wilde haar het loopje besparen: een klein dilemma waar je als verpleegkundige vaak mee te maken hebt. Vandaag kom ik echter niet als verpleegkundige maar gewoon, om te luisteren. Ze laat haar stroeve lichaam weer in de stoel ploffen en ik kom schuin naast haar op de bank zitten. In de hoek staat een telefoon met vergrote cijfers naast grote platen vol uitvergrote telefoonnummers en voornamen.
Nu weten we niet zo goed waar te beginnen met het gesprek. De korte stilte is niet wat we van elkaar gewend zijn. ‘Wat kan ik van u leren? is een hele moeilijk vraag’, zegt ze. ‘Hoe kun je dat nou van jezelf zeggen ..?’ Ik zie haar denken. Dan vervolgt ze: ´Laten we beginnen bij de crisistijd, want toen ben ik geboren; dat weet je?’ Omdat ik deze vrouw niet anders ken dan iemand van deze tijd, met interesse in de actualiteit, technologie van TU Delft, Pokémon Go en de familie-app, heb ik haar nooit geplaatst in de context van de crisistijd. Ik knik kort en blijf nieuwsgierig luisteren.
‘We hadden het niet breed. Mijn vader zat zonder werk tijdens de crisisjaren en in de oorlog. In die tijd heette dat ‘in de steun’. Mijn vader zat dus in de steun en dat was wel goed te merken. Het is niet zo dat ik het slecht heb gehad, maar ik vertel het omdat het wel veel met me deed. Ik kan het goede woord er niet voor vinden … het is geen schaamte, maar je voelt je onderdanig en gecontroleerd. Jaren later, toen ik getrouwd was en zelf kinderen had die op zwemles gingen, ben ik meteen naar de markt gefietst en kocht ik de allermooiste badhanddoeken die ik maar voor ze kon vinden.’ Ze lacht. ‘Gek hè, dat je dat dan zo belangrijk vindt. Maar dat komt dus door die rottijd die ik als kind heb meegemaakt.’
‘Als kind werd ik op zwemles gestuurd met een keukenhanddoek’, vervolgt ze opgewekt. ‘Een kleine, vierkante keukenhanddoek om mij mee af te drogen. Kun je je dat voorstellen?´ Ze keek me betekenisvol aan vanachter haar brillenglazen. ‘Alle kinderen kregen een mooie, grote badhanddoek mee en ik moest mezelf afdrogen met een keukenhanddoek.’
Haar jonge jaren bracht Lenie door op de kostschool. ‘Ik had een tien voor taal en mocht naar de mulo. Dat was heel wat in die tijd. Ik was de enige van onze familie. Maar toen de oorlog kwam, moest ik stoppen. De Nederlandse militairen en later de Duitsers, hadden het schoolgebouw in beslag genomen. Na de oorlog was ik veertien en had ik geen zin meer in school.’ Wat zonde, dacht ik. Ze leek me een kind met veel in haar mars.
Het is vooral Radio 1 met programma’s als De Taalstaat en Vroege Vogels, waar mevrouw nog van geniet. Familie, de fysiotherapeut en de thuiszorg zijn voor haar de dagelijkse aanspraak. Soms eet ze wel eens buiten de deur met andere alleenstaande ouderen en kan ze gelukkig nog genieten van vakanties met haar behulpzame familie. Een familie vol onderwijzers.
‘Als u dan zo terugkijkt op uw leven, kunt u mij dan vertellen wat voor mij belangrijk is om te weten?’, vraag ik. En ze zegt: ‘Ongeacht je afkomst, van waarde kunnen zijn voor een ander. Dat is waar ik goed in ben geworden. Ik heb altijd graag informatie willen overbrengen naar de ander. Ik ben vaak gevraagd om voor te dragen, dingen uit te leggen tijdens vergaderingen of begeleiding bij families thuis. Ik zou kunnen zeggen: ‘Doe je best en haal je papiertje op school, maar dat is ouwe vrouwenpraat. Doe waar je goed in bent. Sta open voor nieuwe dingen. Stijg als het ware uit boven je afkomst of achtergrond. Boven de armoede in mijn geval.’
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account