Anne Elsinghorst start palliatieve sedatie bij een oudere dame met corona. Ze kent haar niet, maar regelt het diezelfde dag. De echtgenoot heeft het ook. Wanneer moet Anne voor hem terugkomen?
‘Kunnen jullie dit aan?’ vraagt de huisarts, nadat ze haar verhaal heeft gedaan.
Even is het stil, en dan antwoord ik: ‘Ja, we gaan ons uiterste best doen.’
Ruim vijf uur later zit ik op het krukje naast het lage tweepersoonsbed. Het past net. De zon schijnt fel de slaapkamer in en het zweet loopt over mijn rug. Mijn handen zijn nat in mijn handschoenen. Mijn spatbril beslaat.
Hier zit ik dan, in een huis dat ik niet ken, in een slaapkamer waar ik niet eerder was, met foto’s aan de muur die ik niet eerder zag. In bed ligt een dame die ik tot vandaag nooit had ontmoet, met een zorgvraag die ik niet eerder kreeg.
Naast haar ligt haar dochter. Ze ligt met kleren aan op bed en kijkt naar haar moeder, die zelfs in rust benauwd is.
Moeder heeft hier bewust voor gekozen. Ze wilde niet naar het ziekenhuis, niet aan de beademing. Het zou waarschijnlijk niet baten, zo hadden ze haar uitgelegd. Ze is te oud, te kwetsbaar, te broos.
Nu ligt ze thuis in bed. Opstaan of verliggen lukt niet meer. Op haar nachtkastje liggen de infuuspompen voor de palliatieve sedatie. Ik heb ze elders met een collega voorbereid. Dat kon niet hier in huis. Iedereen die niet per se hier hoeft te zijn, moet wegblijven.
Ik zucht onhoorbaar, en vertel wat ik ga doen, stap voor stap. Soms moet ik iets herhalen, omdat ze me door mijn mondmasker niet heeft verstaan. Ze knikt. Ze heeft me begrepen. Ik kijk naar haar dochter. Ook zij knikt.
Ik koppel de slangetjes aan elkaar en druk op start. De piepjes van de pompen klinken schel in mijn hoofd. Hopelijk voelt mevrouw zich snel comfortabel, niet meer benauwd, heeft ze geen pijn meer.
Ik blijf nog even op het krukje zitten en dwing mezelf dan om naar beneden te gaan. Beneden, in de sta-op-stoel zit meneer. Hij is dik aangekleed maar ziet er naakt uit, zonder schort, zonder masker, zonder handschoenen en zonder spatbril.
Ik ga tegenover hem zitten. Hij ademt zwaar. We zeggen weinig. Alles is gezegd. We weten dat ik binnenkort terug kom voor hem. Alleen nog niet wanneer, maar dát ik kom staat vast.
Als ik het huis verlaat zie ik de gordijnen van de buren bewegen.
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account