‘Ik moet hier om 9 uur zijn voor mijn infuus. Als ik pas om kwart voor tien wordt geholpen, kan ik voortaan net zo goed later komen.’
Tja, hij heeft gelijk, deze luid mopperende man. Hij zit nu al 3 kwartier voor niets te wachten. Maar ondertussen heb ik visitegelopen en zo 4 patiënten plus 2 artsen tevreden gesteld. Ik dacht een goede keuze te hebben gemaakt, toen ik koos voor 6 mensen boven 1. De man is het overduidelijk niet met me eens.
‘Jij bent langzaam,’ zegt hij, ‘een flutzuster.’ Alle andere zusters schijnen het anders, beter en sneller te hebben gedaan vóór mij. Ik vertel dat ik begrijp dat het wachten frustrerend is en leg daarna mijn keuze uit. De man onderbreekt mij, foetert verder over mijn dysfunctioneren, klachten indienen en naar huis gaan.
Na enig spreken over en weer, besluit de man te blijven. Ik moet hem dan echter wel prikken. Ik wil er niet aan toe geven en deze man beter of slechter behandelen dan de geduldigen, maar met mijn trillende, onzekere handen, vrees ik harder dan ooit dat het niet zal lukken om bij de boze man een infuus in te brengen. Hoe zet ik mij over deze faalangst heen? Waarom laat ik deze man mij raken? En hebben beleefde patiënten niet veel meer recht op mijn energie?
‘Het is maar goed dat deze man niet op het daghospitaal ligt, ’ zegt mijn collega erover. ‘Dan had hij dit gedrag snel afgeleerd.’ Het schijnt dat de verpleegkundigen daar, zonder twijfel of zorgen, meedelen dat dingen ‘nou eenmaal’ tijd kosten. Maar moet ik voortaan bot zijn om mijn werk werkbaar te houden?
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account