Toen ik als zeventienjarige een rondleiding kreeg door het verpleeghuis, schrok ik me een hoedje: wat waren die mensen toch oud en gerimpeld en wat rook het er naar urine.
Ik had nooit verwacht dat ik nog geen half jaar later de urine niet meer rook en dat ik bij een oude dame een knotje maakte en samen met haar een mooie bloemetjesjurk uitzocht. Even de kussens opschudden, het haar wat comfortabeler maken, beetje 4711 eau de cologne sprenkelen en dan die glimlach proberen te vangen.
In een andere zaal lag een mevrouw die zo graag nog een keer een patatje oorlog wilde, terwijl de dokter het haar had verboden. Ik sprong stiekem op de fiets en haalde voor haar friet met veel pindasaus en mayonaise; ze straalde toen ik ermee binnenkwam. Ik voelde me later wel schuldig, want ze werd heel beroerd, maar we bewaarden ons geheim.
Het ene moment was er de euforie van de geslaagde operatie, de eerste stappen zonder krukken, de wond die eindelijk dicht was. En het andere moment waren er de tranen van de onafwendbare dood, het slechtnieuwsgesprek, de pijn van het verlies, het einde, een laatste blik, de laatste traan. In de zorg mengen deze emoties zich moeiteloos. Ik hield van het werk, ook van de zware en verdrietige momenten, die waren vaak zo intiem en zo dichtbij. Zeker, er waren ook momenten die ik niet gemakkelijk kon wegrelativeren, maar deze werden gelukkig vaak genoeg afgewisseld met mooie situaties die vaak een onbedwingbare lach opriepen.
Zo was er de boze patiënt die wilde opstappen, maar per abuis de kast inliep, in de lach schoot en toch maar bleef. Was er die totaal ondervoede en vervuilde zwerver, die ik in een bad met olie zette en die later in een pak van een overleden medepatiënt zat te glimmen aan het kerstdiner. De verwarde pastoor die in zijn onderbroek ontremd de vrouwenzaal probeerde te bereiken. De notaris die in het dagverblijf op de prullenbak zat te poepen. Dat we ’s nachts in de buik van het ziekenhuis met een overledene op weg naar het mortuarium in het voorbijgaan een collega met een pasgeboren baby’tje groetten. Het telefoontje van de garage waar een manische patiënt vijf auto’s wilde kopen voor het personeel. De euforie van de vader wiens 1-jarige zoontje voor het eerst van zijn leven naar buiten mocht. De geur van Lyorthol®, perziken, kamferspiritus, lelies en oude koffie. De onverwachte kus van een oude vrouw en het watergevecht met collega’s. Er viel gelukkig nog genoeg te lachen en te genieten van ons jonge leven terwijl iedereen dood leek te gaan.
Al was de werkdruk veel te hoog, al was de afdelingsarts nog zo onredelijk, al was mijn nacht nog zo kort, niemand kon mij beter overtuigen van de waarde van mijn beroep dan de patiënt. Het verpleegkundig beroep is het mooiste rotberoep dat er is.
Marcellino Bogers (1957) is van huis uit psychiatrisch verpleegkundige, maar tegenwoordig congresontwikkelaar bij Reed Business Events Gezondheidszorg, cabaretier en dagvoorzitter op het Nursing Event. Hij is auteur van het boek Humor als verpleegkundige interventie. www.marcellinobogers.nl
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account