Sandra spreekt een mevrouw over de dood van haar broer. De vrouw wilde graag helpen met de laatste zorg, het afleggen. Maar dat mocht niet van de verpleging.
We hebben het over ziekenhuiszorg. Nu werk ik niet meer in het ziekenhuis, maar in mijn hart ben ik er gewoon nog onderdeel van. De mevrouw vertelt dat ze niet heel goede ervaringen had met ziekenhuiszorg. Ik schrik overeind. Ik wil mezelf breder maken en zeggen dat het dan waarschijnlijk aan haar ligt. Mijn ziekenhuis is zo gastvrij en vriendelijk, professioneel en behulpzaam…
De mevrouw vertelt verder. Haar broer stierf in het ziekenhuis. Ik bind onmiddellijk in. Hier is geen ruimte voor mijn ego. Ze vertelt verder: de familie werd gebeld, omdat het helemaal niet goed ging. De familie kwam. De broer stierf. De zus wilde graag helpen met de laatste zorg, het afleggen. Dat kon niet, vertelde de verpleging… Kon niet? Kón niet? Ik geloof mijn oren niet. ‘Hoezo kon dat niet?’ vraag ik, ‘die momenten zijn zo belangrijk, zo waardevol, zo bepalend’. De mevrouw haalt haar schouders op. Ze weet ook niet wat de reden was, maar het mocht niet.
Ze mocht wel de volgende dag nog eens naar het ziekenhuis rijden om de juiste kleding af te geven. Bij een balie. Ze sprak geen verpleegkundige meer en moest de lievelingskleren van haar broer afgeven aan een onbekende. Ze voelde zich verloren en vertelde met een knoop in haar maag en bevende handen dat ritje naar het ziekenhuis te hebben gemaakt.
‘U had stennis moeten schoppen’, zeg ik, geheel tegen mijn ziekenhuishart in, ‘roepen dat u hem wilde zien of verzorgen. Je moet je nóóit weg laten sturen. Maar zeker niet in deze situaties’. De mevrouw vertelt dat haar daarin alle kracht ontbrak. Door haar verdriet. Ze had nog wel gezegd dat ze echt heel graag voor haar broer wilde zorgen. Toen had de verpleegkundige nog twee collega’s gevraagd, maar het kon echt niet. Nu ken ik niet de details. Misschien betrof het orgaandonatie of obductie, een onnatuurlijke dood of iets dergelijks. Daarbij zijn hier en daar regels die andere principes doorkruisen. Maar ‘kan niet’? Ik kan daar niet bij!
Als een naaste sterft, is dat eenmalig en voor altijd, heftig en hartverscheurend. De nabestaanden moeten verder met dat gegeven. Je laatste aanrakingen, de puntjes op de i in een kapsel of bij het liefdevol aantrekken van een lievelingskledingstuk, dat zijn momenten die zo van waarde kunnen zijn. Ik ken ook het gevoel van je, als verpleegkundige, een beetje onhandig voelen bij afleggen, als er familie bij is. Doe je het wel goed genoeg? Weten zij wat er komt in die zorg? Dat het lichaam soms nog zucht. Dat het zwaar is. Dat armen vallen langs het bed. Hoe sleep je nabestaanden hier goed doorheen, want het is een beetje een akelig klusje.
Maar toen ik voor het eerst die laatste zorg verleende samen met familie, toen bleek er niets akeligs aan. Er kwamen prachtige herinneringen voorbij, bij het haren kammen. Er waren tranen, er werd gelachen. Er was tederheid en de overledene zag er meer dan ooit vredig uit na deze zorg. En ook de nabestaanden. Zij hadden al een eerste stukje pijn verwerkt, bij de hand gehad, in de ogen gekeken.
In mijn ogen mag een verpleegkundige nooit iemand deze momenten ontnemen. Wie zijn wij nou helemaal?
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account