Ik voer een gepassioneerde strijd met een arts van mijn afdeling. Een arts waarmee ik altijd op zeer goede voet werk. Toch staan we vandaag lijnrecht tegen over elkaar.
Ik maak me ernstig zorgen om mijn patiënt. Ik zie haar dagelijks verslechteren. Ze ligt steeds meer. Haar huid steeds bleker. Haar haar steeds slapper. Maar vooral haar ogen maken dat ik in elkaar krimp van onvermogen. Waarom worden die ogen steeds doffer, terwijl wij zo ons best doen? Dus na een weekend met veel zorgen, ben ik blij dat het maandag is. Dat de dokters niet alleen telefonisch horen wat we vrezen, maar het ook gaan zien. In die ogen. Van mijn mevrouw.
‘Het gaat niet goed’, zeg ik. ‘Hoezo?’ vraagt de dokter met haar wenkbrauw omhoog. ‘Ze gaat achteruit’, zeg ik. De dokter vindt dat dat wel meevalt. Labwaarden zijn stabiel. Het been van de mevrouw is minder rood. Ik moet haar gelijk geven. ‘Toch gaat het niet goed!’ gil ik. De dokter wil bewijzen. Ik kan ze haar niet bieden. Ja, die ogen, kijk daar eens in.
De dokter neemt me, met enige tegenzin, serieus en gaat een lange tijd naast mijn mevrouw zitten. Als we de kamer verlaten, verwacht ik dat ze ziet wat ik bedoel. ‘Stel haar maar gerust,’ luidt vervolgens haar advies. ‘Het zijn waarschijnlijk angsten die haar plagen’.
En echt, ik wil deze dokter serieus nemen. Zij is mijn afdelingsdoktersmaatje. Dus twijfel ik een halve seconde aan mijn eigen antennes. Maar dan weet ik het weer zeker. Dit zijn geen angsten. Natuurlijk is ze bang, dat zeker. En daar moeten we ab-so-luut voor open staan. Maar deze mevrouw gaat straks sterven. Niet door angsten. Door haar organen. Of bloed. Of iets. Van binnen.
De dokter zit het niet lekker dat we zo hebben gekibbeld. Zij zoekt mij op. Spreekt haar verdriet erover uit. Ik waardeer dat. Nu blijkt dat zij mijn vraag om extra medische aandacht voor mijn mevrouw zag als een motie van wantrouwen: zij keken heus wel goed naar alles! Ik leg mijn hand op haar schouder en meen mijn ‘dat weet ik’. En nogmaals herhaal ik: ‘ik maak me gewoon zorgen’.
Mijn mevrouw krijgt onderzoeken en sondevoeding, medische en verpleegkundige aandacht. En dan ben ik een paar dagen vrij. Als ik weer moet werken, is mijn mevrouw weg. Met spoed naar een ander ziekenhuis overgebracht. Ze ging heel plotseling heel erg achteruit.
Tja. Plotseling. Ik heb alle controles gedaan. Bloedddruk, polsslag, saturatie. Heb al mijn antennes en mijn volledige woordenschat gecombineerd om mijn zorgen over mijn mevrouw te uiten. Ik heb uitgesproken: ‘Deze mevrouw gaat het niet redden’. Maar als het bloed geen paniek zaait, als de BAHSS niet een twee scoort, ziet niemand dit soort dingen aankomen. Nou ja… bijna niemand.
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account