Het is steeds mijn bedoeling geweest om niet over mijzelf te praten. Wat patiënten ook proberen met hun ‘woont u in de stad, zuster?’ of ‘hebt u ook kinderen?’ als ik kan, ontwijk ik die vragen.
Het gaat toch om patiënten en hun welbevinden. Niet om mijn slechte nacht of hoofdpijn. Die bestaan niet, als ik werk, wat mij betreft. Sandra bestaat niet, ik ben zuster. Niemand hoeft te weten waar ik woon of dat ik woon.
Nee, Sandra gaat uit, als ik op de zusterstand sta. Dan bestaat er alleen nog een glimlach en een iemand die zegt: ‘Nee hoor, geeft niks. Ik kan alles aan’. Maar de vragen blijven komen. Ze suizen me om de oren. Vooral als je een paar dagen op dezelfde zalen werkt. Dan willen mensen ook weten wie jij bent, de mens achter de glimlach. Dus dan volgen vragen als ‘bent u getrouwd?’ of ‘gelooft u in God?’ Mijn hemel. Wat moet ik antwoorden?
Natuurlijk zijn het vrij onschuldige vragen die je overal kunnen overkomen. Maar als je gescheiden bent, dan zijn die vragen een beetje enger. Of misschien ligt dat aan mij, maar ik knijp ‘em behoorlijk, als een patiënt mij naar mijn huwelijksstatus vraagt. ‘Geen man? En u had toch een dochter?’ Wat dat betreft hebben patiënten ook geen idee soms, waar de grenzen liggen. Ongegeneerd vragen ze naar mijn details. Tja, dat deed ik gister immers ook bij hen.
Geen antwoord geven lijkt geen optie. Dan maak ik mij als vriendelijke en open verpleegkundige ineens tot een mens met slot. Dan verlies ik mijn geloofwaardigheid als vertrouwenspersoon waarschijnlijk. Dus hoor ik mijzelf soms vluchtig zeggen dat ik gescheiden ben. Dat ik leef met poes en dochter. En dan maak ik duidelijk: dit is van mij, hier ligt mijn grens. Dat begrijpen alle patiënten.
Ik ben gekomen voor hun verhalen. Niet andersom. Maar soms heb je de situatie even niet in de hand. Zo tref ik een patiënt. Zij komt elke dag voor een infuus. Elk contact is kort. Toch is er iets. We lachen dezelfde lach. Was dit mijn buurvrouw, dan werden we waarschijnlijk vriendinnen. Maar dit is een patiënt. Zij vraagt mij iets persoonlijks. Ik ontwijk de vraag professioneel. Zij laat het daarbij.
Later, als we met zijn tweeën zijn, komt ze er op terug. Ze vertelt dat ze dingen over mij weet. Dat ze mensen om mij heen ziet, die haar dingen vertellen over mij. Ze noemt voorbeelden. Ik wil schreeuwen dat ze tegen de mensen om mij heen moet zeggen dat ze mijn geheimen stil moeten houden. Ze kijkt recht in mijn ziel.
Daar zit ik, verpleegkundige, als door kryptoniet geraakt, zonder superkrachten, verslagen op de grond. Zij slaat een arm om mij heen. Ik sta al vrij snel weer op en samen besluiten we nietszeggend om maar beter verder te zwijgen. Maar als ik haar hulp nodig heb of meer wil weten, dan mag ik altijd langskomen, zegt zij nog vlug. Ik ben totaal verward door alle hulplijnen die hier door elkaar heen lopen.
Soms, met welke reden dan ook, komt een patiënt even heel dichtbij. Doodeng.
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account