Soms denk ik: Wat doe ik hier? Waarom werd ik in hemelsnaam een zuster? Wie riep mij en waarom heb ik geluisterd?
Ik zal mij nader verklaren. Heb dit weekend gewerkt. Dagdiensten. Op zich niet het probleem. Natuurlijk sliep ik liever uit. Want tijdens een werkweekend voelt het alsof je de allerenige bent die niet mag blijven liggen. Nee, ik trotseerde dreinend wekkergeluid, regenweer en tegenwind. Ik was klaar om hard te werken. Ik keek om me heen en zag mijzelf omringd door lieve en hulpvaardige collega’s. Niets maakte dat ik twijfelde aan mijn beroepskeuze.
Het was wat erop volgde. Nog voor ik met lezen van dossiers halverwege de stapel was, stond er een arts aan me te trekken. Geen probleem, dacht ik nog. We werkten samen. Het liep gesmeerd. Ondertussen deelde een collega mijn pillen. Maar er kwam een spoedopname. En iemand wilde met terminale thuiszorg snel naar huis. Ook moesten we werkelijk iedere patiënt van top tot teen wassen. Iedereen! En dat is ook bij ons toch wel veel van het goede. Maar collega’s en ik; wij konden het aan.
Kamer vijf. Belde werkelijk elke vijf minuten. Tussendoor eiste hij met luid gebulder de zuster. En dat was ik. De man was niet tot rust te manen. Er viel niet te onderhandelen. Hij wilde niet alleen zijn. Anderen belden. Een meneer op kamer drie was boos op zijn zaalgenote. Zij zou alle aandacht eisen. Hij werd altijd vergeten, zo sprak hij. Ik viel voor zijn zelfmedelijden. Vrolijk piepergepiep negerend, waste ik de man als eerste. Ik sprak hem bemoedigend toe. Trachtte hem gerust te stellen. Het enige wat hij zich liet ontvallen was ongenoegen. De zaal was te druk, de zusters stom. Geen dankjewel, wel nors gebrom. De aandachteisende vrouw op dezelfde kamer riep ongeduldig: ‘Bent u nu eindelijk klaar? Hebt u enig idee hoe benauwd ik ben?’ Ik was te laat, te traag, zei zij.
Ik heb de afgelopen twee werkdagen gerend. Ik heb mensen ondersteund, geïnformeerd. Heb erop los gemobiliseerd. Ik heb zeker tien po’s vast gehad. Met heel wat excreta te maken gehad. In de po en langs mijn vingers. Ik heb het gepikt en alsnog een stapje harder gezet. Problemen bezworen en tot honderdtien geteld. Het was niet genoeg. Nooit. Twee dagen geven, geven, geven. Honderd procent Sandra heb ik gezaaid. Zonder één lach of vriendelijk woord te oogsten. Ik ben leeg. Ik ben onvriendelijk. Ik ben moe. Manlief zit boos op de bank. Ik heb ofwel slapend niks gezegd. Of het was onaardig wat ik zei. Ik ben niet meer lief, ik ben op.
Ken je dit?
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account