We hebben het erover op de gang. Een patiënt haalde het niet naar de wc. Door ons, want wij hadden hem met zijn neus aan de muur bevestigd. De zuurstofslang was te kort om op het toilet te geraken. De nood was te hoog. Mijn collega baalde. De patiënt huilde. Het kan gebeuren.
En daar hadden we het dus over op de gang. Niet omdat we geen respect of inlevingsvermogen hadden. Maar omdat het nou eenmaal flink wat van je vraagt om met je vingers in dergelijk vuil te wroeten en dat moet je dan ventileren (!). Het vereist enige behendigheid om met jezelf over eigen grenzen te stappen en vloeren te boenen en beddengoed te tillen dat stinkt en glibbert. Hoe zijn wij eigenlijk in dit soort situaties terecht gekomen?
Ik vraag het mij zo nu en dan opnieuw af, als excreta meerdere vierkante meters rond een patiënt beslaan: wat doe ik hier? Hoe kom ik hier en waarom wilde ik dit beroep leren? Nou, duidelijk mag zijn dat ik dit níet wilde. Nooit. Maar ik heb het kennelijk ook niet hard genoeg geweigerd. Heb ik genen waarin de kokhalsreflex nou eenmaal minder krachtig is aangelegd? Zijn mijn zintuigen minder alert dan die van niet-zorgenden? Ben ik flexibeler of sterker?
Een dokter vangt mijn gesprek op met mijn collega over het poepbed (of ‘defaecatieslaapmeubel’ voor de dokter). Ze griezelt en smeekt ons te stoppen, alsof we haar meedogenloos martelen. Zij is blij dokter te zijn, zegt ze. Zij zou dat nóóit kunnen. Nee logisch. Wie gaat er nou vrijwillig werk doen, dat poepbedden, plasvloeren en bloeddruppen behelst?
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account