Verpleegkundigen zijn zelf ziek, schrijft Sandra. Dat leerde ik vorige week in een cursus. De diagnose: het hulpverlenerssyndroom: we willen het iedereen naar de zin maken.
We zijn gebrainwashed, beweert de leraar, Robin van Dalen. Hij is verpleegkundige, dus hij kan het weten. Hij werkte in de psychiatrie, maar zag dat eerst de zorg zelf gezonder moest vóór je patiënten gezonder kan maken. Nu geeft hij les in omgaan met ongewenst gedrag, want ‘wil je de patiënt dienen, dan moet je eerst weten hoe je op jezelf past’, stelt hij.
Ja, pas op jezelf. Ik steek mijn tong uit. Ik zorg voor ánderen. Bovendien heb ik weinig te maken met ongewenst gedrag. Ik vind mensen meestal heel erg lief. Ja, soms niet, maar dan hebben ze daar een reden voor. Mensen met een bedreigde gezondheid zijn kwetsbaar en natuurlijk af en toe chagrijnig. Ik ben dan het zonnetje. Als ik flink mijn best doe, is er meestal geen ongewenst gedrag meer.
‘Maar rijd je weleens zwaar bumperklevend naar huis – nadat je zo je best deed?’ vraagt docent Van Dalen. ‘Of scheld je op auto’s om je heen of op je kinderen? Omdat je eigenlijk boos bent, zonder reden?’ Hmmm… dat komt me wel bekend voor. ‘Dan is je frustratiethermometer opgelopen’, legt de docent geduldig uit. Dan heb je meer ‘gepikt’ dan eigenlijk zou moeten. Van patiënten of collega’s of van je baas. Dan heb je emoties toegelaten en mee naar huis genomen, die je eigenlijk buiten de deur had moeten houden. Maar frustraties zijn toch dagelijks werk, werp ik tegen. Van mij, want ik werk onder hoge werkdruk. Van mijn baas, want die moet met minder personeel de klus zien te klaren. En van patiënten, want die zijn ziek; slachtoffer!
Lees ook de vorige blog van Sandra:
‘Ode aan de verzorgende ig’>>>
‘Ahaaa!’ roept de docent, ‘Slachtoffer! En ben jij dan de dader?’ Er valt een stilte in de klas. Nee. Wij zijn niet de dader. Wij geven onze patiënten geen kanker. Wij lopen hooguit mee met de dokter, als hij het slechte nieuws komt brengen. ‘Dan hoef je de frustraties ook niet aan te pakken’, zegt Van Dalen grijnzend. ‘Je begrijpt de boze woorden van je patiënt. Maar je hebt ze niet verdiend. Waarom zeg je dan nooit eens: ik wil niet dat u op mij moppert?’
Ik haal mijn schouders op: ‘Ik ga meestal harder mijn best doen bij een ontevreden klant’. ‘Onzin!’ Zegt de leraar. ‘Goede argumenten komen bij een boze patiënt net zo vlot binnen als het antwoord op 37 x 63, terwijl je luistert naar mijn les. Je kunt niet twee dingen tegelijk. Dus je moet éérst afrekenen met het boze. Daarna kun je weer praten. Eerst moet de irritatie de kamer uit, doordat jij zegt dat je de boze woorden niet fijn vindt en dat samenwerken door de boosheid onmogelijk is. Als de patiënt daarop reageert, kun je pas weer praten over iets anders. En reageert de patiënt niet, dan zeg je: ik kom over een kwartier terug en hoop dat u dan wel rustig bent’.
Het klinkt zo simpel. En eigenlijk is het dat ook. Gewapend met allerlei goede voornemens (zo moeilijk is het helemaal niet), ga ik aan het werk. Een collega heeft iets vergeten. Ik kaart dit aan. Zij loopt weg en roept op de gang dat ik niet zo moet zeuren. Ik voel mijn bumperkleefthermometer oplopen. Erop af, denk ik. Neem je leraar mee in je hoofd. Maar ik blijf zitten en zeg niks. Ziek.
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account