Sandra verpleegt een meneer die wonden heeft op zijn stuit en zijn schenen. Hij drinkt te veel alcohol, wil niet eten en beweegt niet of nauwelijks. Moet je zo iemand toespreken, en zo ja hoe?
Hoe zit dat nou precies met verslavingen? Ik heb er weinig verstand van en betrap mezelf op vooroordelen.
Ik verpleeg een meneer. Hij is gevallen, brak zijn linkerheup. Voor de tweede keer. Twee jaar geleden brak hij rechts. Hoewel het er niks mee te maken heeft, volgens deze meneer, is hij bekend met alcoholabusus.
Gedurende zijn opname krijgt hij allerlei vitamines, zouten, eiwitten en andere stoffen aangevuld. Die hij zelf niet innam, want hij heeft niet zoveel met eten, zegt hij. En hoezeer ik ook vertel van het nut van goed eten, hoezeer ook de arts hem de scan toont van zijn vergevorderd osteoporotisch skelet, hij weigert mijn tussendoortjes.
Blokjes kaas, koeken, eieren, alles blijft op zijn nachtkastje staan. Soms geeft hij het gezellig weg aan zijn bezoek. Hebben die ook wat lekkers. En daar zit mijn vooroordeel. Hoewel deze meneer anderhalf keer mijn leeftijd is, wil ik hem eigenlijk als een boze moeder toespreken. Niet respectloos, maar bezorgd en niet-begrijpend.
Hij knikt. Noemt mij een lief meisje en duwt zijn nachtkastje – dat ik voor zijn neus schoof, om eten binnen eetafstand te krijgen – van zich af. Hij wil slapen. Hij slaapt heel veel. Hij wil dan ook niet uit bed. Hij moppert tegen en over de fysiotherapeut. Hij wil niet lopen.
De uitleg over dat het beter is voor hem en zijn heup, wuift hij verveeld weg. Daar sta ik met mijn verpleegarsenaal aan goede adviezen en kennis, zo hevig tekortschietend. Hij ligt, slaapt, maar kan ondertussen nog niet zelfstandig naar het toilet, dus niet naar huis.
Er ontstaat een wond op zijn stuit. Hij blijft weken op de afdeling. Zijn wond knapt nauwelijks op, ondanks onze inspanningen. Dan ontstaan ook op zijn schenen grote wonden. Door slechte doorbloeding, stelt de chirurg vast. Door zijn slechte conditie, het niet lopen en niet eten, onvoldoende bouwstoffen zoals eiwitten en schuif- en trekkrachten gaat deze meneer almaar verder achteruit.
Hij is zestig. Kan nog wel veertig jaar mee, op papier. Maar hij valt langzaam uit elkaar. Zijn keuze, maar ik heb hier moeite mee. Ondertussen krijgt hij morfine tegen de pijn. Ik mag dat eten wel houden, zegt hij, maar of ik wel op tijd die pijnstillers klaar wil leggen.
Zíjn lijf. Zijn keuzes. Natuurlijk. Maar deze meneer klaagt (begrijpelijk) wel over de heftigheid en de pijn aan de wonden. Hij zegt zelfs: ‘Sinds ik bij jullie op de afdeling lig, ga ik alleen maar achteruit.’ Alsof het onze schuld is hoe hij ervoor staat.
Ik dien infusen toe, medicijnen, injecties, om alles wat hij zelf weigert in te nemen toch maar aan te vullen. Ik hoor me harder mopperen dan zou moeten. Over, maar soms per ongeluk ook tegen hem.
Tja, wie ben ik? Het is zijn lijf. Hij wil dat ik ervoor werk, terwijl hij niks doet. Dat moet gewoon kunnen. Toch?
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account