Het gaat nu ineens wel heel erg hard, zegt een dokter. Hij wijst op mijn buik die tussen de knopen van mijn jas naar buiten probeert te kijken. Het gaat nu opvallen, zelfs in het weinig flatteuze enorme wit van een zwangerschapsuniform.
Ook patiënten gaan het nu zien. Zeggen dat ik maar rustig aan moet. Laten me met mijn hand op mijn hart beloven dat ik langer pauze zal nemen. Om wel voor twee te eten. ‘Ga maar zitten. Dat glas water…’ – hier volgt een adempauze in verband met een ernstige benauwdheid – haal ik… zelf wel.’
Bij ontslag krijg ik klopjes op mijn buik in plaats van op mijn schouder. Ze wensen me stuk voor stuk succes met de pijn die nog gaat komen. En of ik wel weet dat mijn leven straks heel erg gaat veranderen?
Een draaideurpatiënt volgt mijn vorderingen. Zegt dat ik goed groei, en waggel. Maar daar hoef ik me niet voor te schamen volgens hem. Een man op kamer drie lacht dat we dezelfde kwaal hebben. Hij strijkt over zijn (bier- of prednison)buik. ‘U bent er alleen eerder af, denk ik’, lacht hij.
Een oud dametje strijkt over mijn buik, alsof ze de baby zelf vast heeft. Vertederd staart ze naar mijn met verpleegkundigwit omhulde navel. Het is waar wat ze zeggen. Hoe meer je buik in omvang toeneemt, hoe minder privacy je hebt.
De lieve longpatiënten om mij heen betasten mij. Allemaal met de beste bedoelingen. Een ieder wil delen in zijn eigen bevallingsperikelen. ‘Ik weet nog goed dat…’ wordt feilloos gevolgd door horrorverhalen.
Ik laat het over me heen komen, moet schuddebuikend lachen om al die aandacht en anekdotes. De patiënten zal ik tóch wel missen straks.
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account