Soms heb je het met een patiënt over eksterogen, olifantiasis of rode hond. Maar hoe vaak hoor je over varkens?
Vertelde ik laatst niet over de duiven die nestelden bij onze brandtrap? Mijn patiënt toen, keek er vertederd naar en legde mij het schouwspel uit: ‘Kijk zuster,’wenkt hij mij nog iets dichter naar het glas, ‘het mannetje brengt heel ijverig allerlei twijgjes. Maar het vrouwtje gooit zo nu en dan één weg. Die tak is kennelijk niet goed genoeg voor haar nazaten.’ Net mensen, stel ik vast. De patiënt lacht.
Een platliggende patiënte die ik help met eten, noemt zichzelf een jong vogeltje. ‘Zie maar mijn wijd open gesperd snaveltje,’ beeld ze happend naar mijn lepel uit. Ze is wel blij dat ik haar niet voed, zoals moedervogels dat doen; van snavel op snavel. Ik deel in die opluchting.
In de tuin naast onze afdeling valt een eksterbaby uit zijn ledikantje. Meters lager schreeuwt hij moord en brand. Het geluid heeft effect. Tenminste, wel op mijn moederhart. Zijn eigen moeder laat het echter afweten. Mijn patiënt legt uit dat het in de natuur zo werkt. Hij die het niet redt uit het nest, redt het niet. Ekstermoeders kijken niet meer om naar hun gevallen kind. De patiënt stelt euthanasie voor: ‘Ik sla ze altijd met hun kop tegen een boom,’ zegt hij. ‘Da’s misschien hard, maar dan hoeft het arme dier niet langer te lijden.’ Ik bel de dierenambulance. Het pluizige zwart-wit doorlopen eksterbeest wordt gillend afgevoerd.
Dan een boerenpatiënt. Hij is hoefsmid en balt zijn spierballen voor me om te laten zien hoeveel kracht het kost, als een paard niet stil wil blijven staan. Maar zijn grote liefde, zo vertelt hij met een glimlach, is het varken. Ik kijk de man aan, terwijl ik me afvraag of hij denkt dat ik gek ben of dat het andersom zo is. Dan vertelt de man over de varkens die hij hield. Intelligente dieren, die hij het verschil kon leren tussen links en rechts; beter dan de meeste honden. De twee meter hoge man met een bijna evenzo grote spanwijdte pinkt nog net geen traantje weg, als hij vertelt hoe hij afstand moest doen van zijn laatste varken. ‘Er zat gewoon geen toekomst meer in. Het was beter zo.’ Maar de man mist nog steeds zijn varken van 200 kilo, die hij af en toe meenam naar een kleuterschool voor aaien en varkentjerijden.
Vaak gaat ons werk over longen, gewrichten, zuurstof of bloeddrukcijfers. Geregeld gaat ons werk over de mens om de gewrichten en vragen wij hoe het met hen gaat. Niet in cijfers of feiten, maar in gevoel. En heel soms is er tijd om door te vragen. Heel af en toe geeft een patiënt een kijkje in zijn niet-zieke leven. Dan leer je van zijn humor of varkens. En ik merk dat praten over vogelgezinsuitbreiding een heel prettige afwisseling is op alle ernst en tranen van het wel-ziekzijn. Ook voor de verpleegkundige.
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account