Jaren geleden heb ik als wijkverpleegkundige een patiënt gekend die ruim 80 jaar was en ernstig longemfyseem had. Zo ernstig dat hij regelmatig aan de zuurstof moest, omdat hij het zo benauwd had. De fysiotherapie kwam eenmaal in de week bij mijnheer langs om ervoor te zorgen dat zijn conditie nog wat op peil bleef en om met hem wat ademhalingsoefeningen te doen. Mijnheer woonde in een aanleunwoning en ging één à twee maal per dag naar het verzorgingshuis. In dit verzorgingshuis was een ruimte waar een biljarttafel stond en waar hij dan, met wat andere mannen, een biljartje kon leggen. Hij genoot daar erg van, net als van zijn sigaretje dat hij daar beneden rookte.
In het multidisciplinaire overleg, waar ik als wijkverpleegkundige deel van uitmaakte, werd ook deze mijnheer besproken. Op een van die gelegenheden gaf de fysiotherapeut aan dat zij eigenlijk vond dat hij moest stoppen met roken. Door dat roken had hij longemfyseem gekregen en werden alle hulpverleners gemobiliseerd om hem ‘op de been’ te houden. Ik herinner mij dat ik daar toen tegenin ben gegaan en heb gezegd dat dat de normen en waarden van die fysiotherapeut waren en dat zij die onze longemfyseempatiënt wilde opleggen. Er volgde een bijna ethische discussie, waarna besloten werd nog eens met de heer te gaan praten over de gevolgen op de korte termijn van het blijven roken, maar om hem geenszins te verbieden te roken en hem ook geen hulp te weigeren.
Aan dit verhaal moet ik denken als moeder de zoveelste pneumonie en antibioticakuur heeft doorstaan en weer aan het opkrabbelen is. Ik wordt namelijk gebeld door de evv’er die zojuist met de arts bij moeder is geweest. De evv’er zegt dat zij toch nog eens met mij over het roken van moeder wil praten: ‘Uw moeder rookte wel twee sigaretten tegelijk!’ Ik wil heel graag meedenken en naar oplossingen zoeken maar ik wil moeder het roken niet verbieden, temeer omdat dat het enige is dat zij nog heeft. Als ik ‘s middags in het huis van moeder kom en met de evv’er ga praten zeg ik haar dat: ‘Mijn moeder is verslaafd, en zal, als zij niet (of veel minder) mag roken, verdrietig worden, maar ook boos en agressief en met deuren gaan smijten. Bovendien heeft zij Alzheimer, dus is zij een uur later weer vergeten dat zij boos was, gaat weer om sigaretten vragen met weer dezelfde reactie! Het zou wel helpen als er meer afleiding geboden wordt, als er meer activiteiten zijn waar ze dan wel bij gehaald moet worden, maar dat is de kunst. Moeder moet overgehaald worden om uit haar kamer te komen en vervolgens mee gaan doen met activiteiten, dan rookt zij veel minder!’
Eigenlijk ben ik wel klaar met die voortdurende opmerkingen over het rookgedrag van moeder. Natuurlijk is het slecht voor een mens om te roken, dat weet iedereen. Ook moeder zegt wel eens dat zij eigenlijk zou moeten stoppen. Maar dat lukt haar natuurlijk niet meer en bovendien, al zou het haar lukken, haar longen worden niet meer beter. Mag zij dan wel gebruik maken van de gezondheidszorg en steeds weer een nieuwe antibioticakuur en visites van de arts vragen? Ik kom weer terug bij het begin van dit verhaal: mogen wij als hulpverleners onze normen en waarden op onze cliënten / patiënten / zorgvragers projecteren en steeds maar weer aan die zorgvrager – of de mantelzorger – kritische vragen stellen over dat roken?
Hanneke Ikking is verpleegkundige en mantelzorger van haar dementerende moeder. Zij schrijft over haar ervaringen met de thuiszorg en de verpleeghuiszorg.
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account