Sorry, maar dit houdt me even bezig. Nog één keer de casus van de patiënt. Beenoperatie. Longontsteking. Overplaatsting. Overdracht. ‘En zijn beleid?’ vraag ik. ‘Wel of niet reanimeren?’
‘Wel,’ antwoordt de collega. ‘En niet naar de intensive care of aan de beademing. Weet je zo voldoende? Ik moet weer terug naar mijn afdeling.’
Ik knik met een frons. Wel reanimeren, maar niet naar de IC? Kan dat?
Ik loop direct naar onze arts. Dit moet geregeld voor mijn dienst erop zit. Ik leg hem het vraagstuk voor. Kan dit? ‘Natuurlijk niet,’ is zijn conclusie. Hij wijst naar zijn voorhoofd. ‘Hoe kan iemand dít afgesproken hebben?,’ vraagt hij zich af.
We reizen af naar de nieuwe patiënt. We zien hem allebei voor het eerst. We stellen ons voor. Met alle tact van de wereld brengt de dokter het reanimeren ter sprake.
Angst in de ogen van de patiënt. Gaat hij dood? Waarom wil deze dokter dit weten?
Gelukkig betreft het hier een menselijke arts. Een geduldige. Woord voor woord legt hij het belang uit van goed communiceren. Van vooruit denken. Van je-weet-het-maar-nooit situaties. De patiënt knikt. Zijn ogen worden rustiger.
‘Als ik goeie kansen heb, wil ik wel gereanimeerd,’ is het antwoord. Dus wel naar de IC en aan de beademing, stelt hij vast.
Da’s duidelijk. Het wordt onmiddellijk genoteerd. Zuster opgelucht.
Hoewel. Wat zijn goede kansen? Wie beoordeelt dat bij een hartstilstand? En hoe? Hoe wordt iemand wakker na reanimeren?
Moeten we dat de patiënt niet eerlijk vertellen? Dat zorg geen kansberekening is?
De arts haalt zijn schouders op. Hij moet verder.
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account