Raar is een raar woord. Want wat is raar? En wie vindt dat? Maar soms heb je daadwerkelijk opmerkelijke patiënten. Bijzondere portretten met merkwaardige verhalen. Sommige mensen en hun gebruiken zijn niet te bevatten. Of dat dan aan hen ligt of aan mij, laat ik in het midden.
Mijn collega vraagt mij of ik kamer acht wil doen. Vier personen, waar zij het te druk voor heeft. Een andere collega haalt even haar wenkbrauw op. Er is iets gaande, maar ik weet niet wat. Als ik vraag naar de wenkbrauw, gaan er ook nog twee schouders omhoog. Ik moet zelf maar eens gaan kijken en zal het snel genoeg weten, antwoordt mijn collega mysterieus.
Gewapend met medicijnen en dossiers betreed ik voorzichtig kamer acht. Vier mensen liggen te slapen, zoals slapende mensen dat wel doen. Tot zover nog niks merkwaardigs, merk ik. Met mevrouw 1 ga ik als eerste een gesprek aan. Ik geef een hand en koppel haar gespoelde infuus los. ‘Bent u klaar voor vandaag?’ stel ik een open vraag. Ze antwoordt met vermoeidheid, maar voorzichtige hoop op beterschap. Tot zover alles normaal, vind ik.
Meneer 2 brult van de pijn. Door het schreeuwen raakt hij benauwd. Meneer 2 is ernstig ziek, mag morfine. Maar meneer 2 wil geen morfine, want daar krijgt hij pijn van. En benauwdheid, buldert hij boos. Mijn praten als brugman verandert zijn mening niet. Meneer 2 blijft liever pijnlijk en benauwd, dan pijnlijk en benauwd door morfine.
Mevrouw 3 weigert niet mij, maar de zuurstof die ik haar aanbied. Haar saturatie is bedreigend laag, maar dat gaat wel weer over, zegt ze. Ik vind van niet, zeg ik, maar wat weet ik ervan, vraagt zij zich af. Even wil ik van de kamer rennen.
Om het bed van meneer 4 staan 7 tassen, waar niemand aan mag komen. Ook bezit hij een viool, mondharmonica en een doedelzak. Dat bezit staat uitgestald, ten koste van de bewegingsruimte van zaalgenoten. Meneer 4 eet alleen maar ‘witbrood met niks’ en vindt mensen die koffie drinken ‘idioten’. Verder moet ik hem met rust laten tot het middageten, zegt hij.
‘Aparte mensen hè, op kamer acht?’ vraagt mijn collega. Ik val over het woord. Apart. Ik neig ertoe haar te corrigeren. ‘Bijzonder,’ zeg ik, terwijl ik me afvraag of ze me nu niet een eigenwijze betweter vindt. ‘Da’s hetzelfde,’ antwoordt ze. ‘Met bijzondere patiënten kan je soms ook geen kant op.’
Bijzonder, apart, raar, ik vind het allemaal maar vreemd. Het zijn mensen. Met angsten, meningen en gevoelens. Na een goed gesprek met mevrouw 3 blijkt ze zuurstof te weigeren, omdat de lijn haar in haar bewegen beperkt. Zij is graag op zichzelf en vrij. Dat lukt niet met twee meter beweegruimte. Ik verleng de zuurstofslang en zeg haar dat ze altijd de zuurstof even weg kan leggen. Het rare van mevrouw 3 verdwijnt als sneeuw voor de zon. Ze bedankt me.
Bij meneer 2 ontdekken ze maligniteiten in het hoofd. Niet hij is kwaadaardig, maar de tumor die op zijn hersenen drukt. De arme man kan er niks aan doen.
Maar van meneer 4 snap ik gewoon helemaal niks. Soms heb je een gesprek, waarna je nog steeds niet begrijpt wat je patiënt beweegt. Soms zeggen mensen ondoorgrondelijke dingen. Soms kiest een patiënt iets voor zichzelf waar ik maar moeilijk achter kan staan. Maar ligt dat dan aan de patiënt? Of aan de verpleegkundige?
Geef je reactie
Om te kunnen reageren moet je inlogd zijn. Inloggen Ik heb nog geen account